In deze dienst is aandacht besteed aan Israël. We lazen Genesis 32: 22-32 waarin Jakob in de nacht met iemand vecht. Een bijzonder verhaal, want hij komt er pas later achter dat deze persoon God is. De voorkant van deze geschiedenis is dat Jakob bang is voor de ontmoeting met zijn broer Esau. Dat herkennen we vast wel. En dan ontmoet hij God als tegenstander, een kracht die hem tegenwerkt. Daardoor moet hij zijn naam noemen; bedrieger. Als je voor God staat, hoef je je niet beter voor te doen dan je bent. Tegelijk zegt Jakob: “Ik laat U niet los, tenzij U mij zegent”. Hij heeft een wild verlangen naar God. Hij wil God zelf hebben en niet een product. God is niet een “makkie”, Hij kan ook een Weerstand zijn; Hij kan zwijgen, brullen, schreeuwen, stil zijn. De echte God houdt je vast, terwijl Hij tegelijk ook tegenstand biedt. Maar Hij geeft Jakob uiteindelijk wel de zegen. En Jakob, hij ontvangt een nieuwe naam als teken van een nieuw leven.
